Lidwoord voor reiziger
1
de reiziger m
aanwijzend voornaamwoord
deze reiziger, die reiziger
dichtbij deze reiziger
verder weg die reiziger
betrekkelijk voornaamwoord
de reiziger die
bezittelijk voornaamwoord
mijn, jouw, uw, zijn, haar, onze, jullie, hun reiziger
onbepaald voornaamwoord
elke reiziger
buigings-e
de grote reiziger, een grote reiziger