Lidwoord voor schoor
1
de schoor m
aanwijzend voornaamwoord
deze schoor, die schoor
dichtbij deze schoor
verder weg die schoor
betrekkelijk voornaamwoord
de schoor die
bezittelijk voornaamwoord
mijn, jouw, uw, zijn, haar, onze, jullie, hun schoor
onbepaald voornaamwoord
elke schoor
buigings-e
de grote schoor, een grote schoor